Hoofdstuk 2: Elektriciteit

Table of Contents

Bijlage(n)

1. Inleiding

Elektriciteit is niet weg te denken uit ons leven. Geen enkele organisatie of bedrijf kan zonder. Elektriciteit wordt toegepast voor verwarming, verlichting, aandrijving en besturing. Elektriciteit is een vorm van energie die zich leent voor veilig gebruik. Toch brengt het toepassen van elektrische energie risico’s met zich mee.
De gevaren van elektriciteit worden veelal onderkend. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat we elektriciteit nauwelijks kunnen waarnemen. Een elektrisch ongeval kunnen we daartegen meestal maar al te goed waarnemen en kan grote gevolgen hebben voor personen en omgeving.

Definities

Er wordt een strikte scheiding gehanteerd in dit hoofdstuk tussen elektrische installaties en elektrische arbeidsmiddelen. Tot de elektrische installaties wordt alles gerekend vanaf de hoofdzekering tot en met het stopcontact. Alle materialen en middelen die gekoppeld zijn na het stopcontact worden gerekend tot de elektrische arbeidsmiddelen. Bepaalde arbeidsmiddelen zijn direct gekoppeld aan de elektrische installatie (bijvoorbeeld grote machines zoals draai- en freesbanken). Zij worden toch geschaard onder de arbeidsmiddelen.

2. Risico

We onderscheiden risico’s voor de mens (verbranding, elektrocutie) en voor de omgeving (brand, explosie).

De mens

Het risico voor de mens is in contact komen met onder spanning staande materialen. De effecten – afhankelijk van de stroomsterkte en het spanningsverschil – variëren van een schrikreactie tot het intreden van de dood. Hierbij moet het effect van de schrikreactie niet onderschat worden; het kan leiden tot een val of andere verwondingen. Een ander effect is verbranding. De ernst hiervan hangt af van het vermogen en de tijd dat de persoon is blootgesteld. Ook interne brandwonden zijn mogelijk. Soms komen deze verwondingen pas na enige uren aan het licht. Aantasting van (vitale) organen (hart) en andere weefsels komen ook voor.

De omgeving

Een brand en zelfs een explosie kunnen zich voordoen door abnormale verhitting van een apparaat of een stroomkring, als gevolg van een overbelasting of een kortsluiting.

3. Oplossingen

Arbeidshygiënische strategie
Bij het reduceren van risico’s wordt de arbeidshygiënische strategie toegepast.

  1. Risico’s aanpakken bij de bron.
  2. Neem collectieve maatregelen zoals het plaatsen van afscherming
  3. Neem organisatorische maatregelen.
  4. Maak in laatste instantie gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Normen:
Om aan de eisen van de Arbowet te voldoen conformeert de WVOI zich aan de NEN-normen zoals o.a. opgenomen in figuur 2. Dit betekent dat voor een veilige bedrijfsvoering (organisatie, gebruik en onderhoud) NEN-EN-50110 wordt gebruikt met aanvullend NEN-3140 voor laagspanningsinstallaties en arbeidsmiddelen en NEN-3840 voor hoogspanningsinstallaties.

Figuur 1: Overzicht Hoog- en laagspanning met bijbehorende normen.

Bronaanpak
Bij een veilige installatie is aanrakingsgevaar onmogelijk. De installatie wordt aangelegd volgens de op dat moment geldende wetgeving zie paragraaf 4). Bij bestaande installaties blijven de normen, die destijds golden, van kracht.

Organisatie
Stel op basis van NEN-EN-50110 functionarissen aan met specifieke rollen voor veilig gebruik en onderhoud van elektrische installaties en arbeidsmiddelen. Hieronder volgen de belangrijkste functionarissen.

Installatieverantwoordelijke (IV)
De IV’er is verantwoordelijk voor de veilige bedrijfsvoering van de elektrische installatie tijdens normale en abnormale omstandigheden. Hij/zij heeft de daarvoor bestemde opleiding gevolgd en wordt aangewezen door de hoogst verantwoordelijke in de organisatie, meestal de werkgever. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen IV-laagspanning en IV-hoogspanning. In het algemeen wordt voor beide delen aparte personen aangewezen.
Een IV’er kan zowel intern als extern aangetrokken worden. Indien de IV’er een derde is (bijvoorbeeld een installatiebedrijf) moeten er heldere afspraken gemaakt worden omtrent de installatieverantwoordelijkheid tussen de eigenaar van de elektrische installatie en de derde.

Werkverantwoordelijke (WV)
De WV’er is verantwoordelijk voor het veilig uitvoeren van werkzaamheden aan de installatie of het toezicht op het veilig werken in of nabij de elektrische installatie. Daarnaast is de WV’er verantwoordelijk voor het opstellen en ondertekenen van de werkvergunning. Hij/zij heeft de daarvoor bestemde opleiding gevolgd en wordt aangewezen door hoogst verantwoordelijke in de organisatie, meestal de werkgever. De IV’er en WV’er kunnen in een persoon zijn vertegenwoordigd.

Vakbekwaam persoon (VP)
Een VP’er is bevoegd om werkzaamheden te verrichten aan een elektrische installatie. De VP’er is verantwoordelijk voor het treffen van voorzorgsmaatregelen voordat werkzaamheden worden uitgevoerd en het treffen van veiligheidsmaatregelen. Hij/zij heeft de daarvoor bestemde opleiding gevolgd en wordt aangewezen door hoogst verantwoordelijke in de organisatie, meestal de werkgever.

Voldoende onderricht persoon (VOP)
Wijs in een grote organisatie daarnaast voldoende onderricht personen aan. Deze personen mogen beperkte en duidelijk omschreven handelingen uitvoeren aan de elektrische installatie (of elektrische arbeidsmiddelen). Hierbij moet gedacht worden aan het vervangen van smeltveiligheden (stoppen), het spanningsloos maken van een installatie en het vervangen van lampen. De VOP’er wordt schriftelijk aangewezen door de IV’er/WV’er. Het is van belang bij de aanwijzing van een VOP’er dat zijn/haar taken aansluiten bij de door hem/haar gevolgde opleiding.

De verantwoordelijkheden en aanwijzingen zijn in NEN-EN 50110 hiërarchisch bepaald. In figuur 2 is een vereenvoudigd organigram opgenomen.

Figuur 2:
Organigram verantwoordelijkheden en aanwijzingen elektrische veiligheid volgens NEN-EN 50110 voor hoogspanning en laagspanning

*WEB; Wet Educatie en Beroepsonderwijs, specialisten- of middenkaderopleiding. De aangegeven niveaus zijn minimum niveaus en de IV’er/WV’er/VP’er moet aantoonbaar ervaren zijn (zie NEN-EN50110).
** Niveau en duur van de interne cursus hangt af van de handelingen die door de VOP’er verricht mag worden en elektrotechnische ervaring.

Veilige installaties
Inspecties, onderhoud en dagelijks gebruik:
In de loop van de tijd veroudert een elektrische installatie waardoor de betrouwbaarheid en de veiligheid afnemen. Dit betekent dat:

  • Een installatie periodiek geïnspecteerd wordt volgens NEN-EN 50110. De inspectie moet gezien worden als een RI&E. Uit de inspectie volgt een plan van aanpak. Door het uitvoeren van het plan van aanpak neemt de mate veiligheid van de installatie toe.
  • Inspecties aan elektrische installaties alleen mogen worden uitgevoerd door daartoe opgeleide deskundigen zoals een VP’er.
  • Een elektrische installatieregelmatig onderhouden dient te worden. De IV’er is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van de inspectie en het onderhoud.
  • Daar waar nodig, waarschuwingstekens en veiligheidvoorschriften worden geplaatst.
  • De veiligheidsvoorschriften regelmatig dienen te worden geactualiseerd.

Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s):
Het gebruik van PBM’s is bij het verrichten van werkzaamheden aan een installatie onontbeerlijk. De meest gebruikte PBM’s zijn geïsoleerde handschoenen (deze worden gebruikt bij het vervangen van mespatronen), het gelaatsscherm en het schort om het gelaat en de rest van het lichaam te beschermen tegen vonken en een rubbermatje om geleiding naar de bodem te voorkomen (Zie Literatuur, 2).

Veiligheid bij elektrische arbeidsmiddelen
Onder elektrische arbeidsmiddelen wordt verstaan alle apparatuur die gebruikt wordt op de werkplek met een stekker en dus wordt aangesloten aan de elektrische installatie.
Alle elektrische arbeidsmiddelen dienen te zijn voorzien van de CE-markering. Dit geeft o.a. aan dat het arbeidsmiddel voldoet aan de laagspanningsrichtlijn. Arbeidsmiddelen die geproduceerd zijn voor 1994 zijn niet voorzien van een CE-markering. Deze dienen te voldoen aan de Arbeidsmiddelenrichtlijn (Hoofdstuk 7 Arbobesluit).

Inspecties
Elektrische arbeidsmiddelen dienen periodiek te weorden geïnspecteerd volgens NEN 3140. De frequentie van de inspectie wordt berekend op basis van:
1) de staat van het arbeidsmiddel;
2) frequentie van gebruik;
3) deskundigheid van de gebruiker;
4) de omgeving waarin het arbeidsmiddel gebruikt wordt.

Het inspecteren van elektrische arbeidsmiddelen mag alleen worden uitgevoerd door een deskundige, bijvoorbeeld een VOP’er die specifiek daarvoor is opgeleid.

Reparaties
Zelf repareren van elektrische apparaten is niet toegestaan. Het ‘openen’ van een apparaat is voorbehouden aan een deskundige, bijvoorbeeld een VOP’er. Tevens moet het apparaat na iedere reparatie geïnspecteerd worden.

Verder dienen de volgende zaken in acht te worden genomen:
• Een apparaat of machine dient op de juiste wijze gezekerd te zijn.
• Smeltveiligheden mogen uitsluitend worden vervangen door een deskundig persoon, dit kan een WV’er of een VP’er zijn maar ook een VOP’er indien deze opgeleid is voor het verrichten van deze taak.
• Doorlussen van verlengsnoeren is verboden.

Elektriciteit in combinatie met water of in besloten ruimten
Elektriciteit in combinatie met water 
Water is een uitstekende stroomgeleider. Indien elektrische arbeidsmiddelen of elektrische installaties gebruikt worden in de nabijheid van water dienen ze aan specifieke veiligheidseisen te voldoen. Bijvoorbeeld, apparatuur in de nabijheid van water moet minimaal spatwaterdicht zijn en voorzien van randaarde tenzij de apparatuur dubbel geïsoleerd is. Daarnaast moet de apparatuur worden aangesloten op een aardlekschakelaar of scheidingstransformator.
Naast de aangegeven maatregelen zijn er situaties waar gewerkt moet worden in vochtige ruimtes in combinatie elektriciteit. In zulke gevallen mag alleen gebruik gemaakt worden van veilige spanning (50 Volt wisselspanning/120 Volt gelijkspanning maximaal). Bij hoog risico (bv. besloten ruimtes of elektrische arbeidsmiddelen die ondergedompeld in water gebruikt worden) mag maximaal een wisselspanning van 12V wissel of een gelijkspanning van 30V gebruikt worden tenzij het arbeidsmiddel expliciet gemaakt is voor gebruik onder water (zie NEN 10449).

Risicoverhogende ruimten
Ook in risicoverhogende ruimten wordt uitsluitend gebruik gemaakt van veilige spanning. Zie hierboven.

Besloten ruimten
Besloten ruimten zijn ruimtes met nauwe begrenzingen en daardoor van de omgeving volledig zijn afgesloten (zie Literatuur 3). Enkele voorbeelden: kruipruimtes, grote opslagtanks en kelders. In deze ruimten wordt vóór de aanvang van de werkzaamheden een risico-analyse uitgevoerd. Met deze analyse wordt bepaald welke voorzorgen genomen dienen te worden. Elektrische veiligheid maakt deel uit van deze analyse.

4. Wet- en regelgeving, normen en literatuur

Europese richtlijnen

• Machinerichlijn1
• Laagspanningsrichtlijn1
• Arbeidsmiddelenrichtlijn
• EMC-richtlijn1

Nederlandse wetgeving

• Arbowet art. 3, arbobeleid

Arbobesluit

• art. 3.4 Elektrische installaties
• art. 3.5 Elektrische, bedienings- en andere werkzaamheden aan of nabij een elektrische
installatie
• art. 3.29 Elektrische installaties en leidingen
• art. 7.2 Arbeidsmiddelen met een CE-markering
• art. 7.3 Geschiktheid arbeidsmiddelen
• art  7.4 Deugdelijke arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen,
• art. 7.5 Montage, demontage, onderhoud, reparatie en reiniging van arbeidsmiddelen
• art. 7.4a Keuringen.

De belangrijkste normen:

• NEN 1010 Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties
• NEN 3140 Bedrijfsvoering van elektrische installaties – laagspanning
• NEN 3840 Bedrijfsvoering van elektrische installaties – hoogspanning
• NEN-EN 50110 Bedrijfsvoering van elektrische installaties –algemene bepalingen
• NEN-EN 12.100 Veiligheid van machines – Basisbegrippen voor ontwerp, risicobeoordeling en
risicoreductie
• NEN 10449 Indeling van spanningen in laagspanningsinstallaties

1In genoemde richtlijnen is elektriciteit een onderdeel van de richtlijn

Literatuur

  1. Zwaard et al, Praktijkgids Arbeidsveiligheid, Kluwer hoofdstuk 10, besloten ruimten.
  2. Goormans et al, PBM Gids 2008, Kluwer, Hoofdstuk 1
  3. Arbo-informatieblad 5, SDU: Werken in besloten ruimten
Ga naar de inhoud